Twaalf en acht maanden gevangenisstraf. Dat is de eis van de officier van justitie in hoger beroep, de advocaat-generaal (AG), tegen twee medeverdachten (41 en 35 jaar) in de zogenaamde ‘politiemol’-zaak. Beide mannen worden verdacht van het medeplegen van schending van het ambtsgeheim en omkoping. Daarnaast wordt één van de verdachten, de 41-jarige man, verdacht van deelname aan een criminele organisatie.
Hoger beroep
Op 18 februari 2018 veroordeelde de rechtbank de beide mannen tot gevangenisstraffen van twaalf en vier maanden. Zowel de verdachten als het Openbaar Ministerie (OM) gingen in hoger beroep.
De twee verdachten hadden contact met een aspirant-agent uit Weert. Deze man staat maandag terecht. Hij wordt verdacht van het jarenlang lekken van vertrouwelijke informatie naar onder meer de verdachten.
Hij keek in drie jaar tijd talloze malen in het politiesysteem. De vandaag terechtstaande verdachten betaalden hem daarvoor volgens het OM. Ook gebruikten zij deze informatie en speelden zij het verder door.
Actieve omkoping
Het geschil in hoger beroep spitst zich wat betreft het OM toe op de omkoping. Op dat punt verschillen de rechtbank en het OM van mening. De rechtbank sprak de 35-jarige man vrij daarvoor vrij. Het OM vindt dat er sprake is geweest van actieve omkoping door beide verdachten.
Dat blijkt onder meer uit een verklaring van een getuige, het feit dat de hoofdverdachte in de zaak over onverklaarbaar veel vermogen beschikt en dat er op grote schaal politie-informatie is gevonden bij de verdachten. Daarnaast is er volgens de AG voor het verstrekken van de geheime politie-informatie geen andere invoelbare reden dan geldelijk gewin. “Daarom moet de conclusie worden getrokken dat er voldoende wettig bewijs is voor actieve omkoping.”
Hoeder van onze rechtsstaat
De AG vindt dat verdachten ertoe hebben bijgedragen dat het vertrouwen in en het aanzien van de politie ernstig is geschaad. “Het vertrouwen van de samenleving in de politie mag niet gaan wankelen. Daarvoor is de politie te belangrijk als hoeder van onze rechtsstaat.”
Daar zit wel wat in die komt nóóit meer tereug