Column – Vasten is binnen de katholieke traditie een periode van bezinning en zelfbeheersing, waarin gelovigen zich onthouden van bepaalde luxe en overvloed. Voor veel katholieken betekent dit sober eten, het vermijden van vlees op specifieke dagen zoals vrijdag en Aswoensdag, en het beperken van snacks, alcohol en snoep. Deze praktijken zijn bedoeld om de gelovigen dichter bij God te brengen en hen te helpen de aandacht te richten op spiritualiteit en gemeenschapszin.
Tijdens mijn jeugd was vasten een vanzelfsprekend deel van ons gezinsleven. Het was een tijd waarin het hele gezin samen vastte. Mijn vader kreeg echter dispensatie van de pastoor, vanwege de zware arbeid op de boerderij. Hierdoor hoefde hij zich minder aan de vastenregels te houden. Dit leidde tot de vraag of zijn gebaar om na de vastentijd een grote ham naar de pastoor te sturen een vorm van ‘omkoping’ of ‘dankbaarheid’ was. Voor ons kinderen was het een manier om de traditie levendig te houden, ook al moest mijn vader zich misschien minder strikt aan de regels houden.
Een van de leukste aspecten van het vasten was ons ‘vastentrommeltje’, een oud koekblik waarin we de snoepjes stopten die we tijdens de vastentijd kregen. Maar de opzet was niet altijd even succesvol. De verleiding was groot, en soms likten we stiekem aan de snoepjes, waardoor ze aan elkaar plakten. Toch deed dit niets af aan de overheerlijkheid van de snoepjes na de vastentijd. Het wachten maakte de smaak des te meer bijzonder.
Vasten heeft ons niet alleen geleerd om onszelf te beheersen, maar het bood ook een gelegenheid om samen te reflecteren en de waarde van gemeenschap en traditie te waarderen. De herinneringen aan die tijden blijven bij me, en ze herinneren me aan de kleine geneugten in het leven, zelfs te midden van de discipline die vasten met zich meebracht.
Een bijdrage van Sjra Clerkx